Niet het krassen van de kraai

NRC:
Vijftien regels lang de letter u. In de gedichten die daarop volgen, verdwijnen er brokjes uit de langgerekte u’s. Tot, na een paar bladzijden, de u’s uit het gelid vallen en sierlijk over de pagina’s dwarrelen. Er komt beweging in, er doen ineens ook andere letters mee, er vormen zich wolkjes eeej’s en ng’s. Klinkers en medeklinkers bespikkelen de pagina’s als vogelpootjes, of -poepjes zo je wilt. Juist. Geen rijm-poëzie, dat is wel duidelijk. Het doet denken aan het werk van Paul van Ostaijen en Jan Hanlo (‘Oote oote oote Boe’), dadaïsten uit de jaren vijftig van de vorige eeuw die experimenteerden met de klank en vorm van hun gedichten.

TZUM:
Deze bundel is moeilijk te beoordelen op literaire kwaliteit omdat er geen gedichten in staan, maar verzamelingen van klanken. […] Als een poging gedaan wordt om de bundel als poëziebundel te lezen, ontstaat er vooral onduidelijkheid over welke invloed de vorm op de klank moet hebben. […] De vormen worden steeds vreemder, zodanig dat een lezer grote moeite moet doen om de figuren om te zetten in geluid en al doende recht te blijven doen aan de vorm. […] Op de meeste vragen kan antwoord gegeven worden door het uitbrengen van een luisterboek.

Medisch Contact:
Recentelijk was er al een roman over tinnitus, nu is er de – op zijn zachtst gezegd – nogal ongewone dichtbundel Niet het krassen van de kraai van A.H.J. Dautzenberg. […] Hoe dat klinkt heeft hij weergegeven in poëzie – beeldpoëzie om precies te zijn, die daarom niet valt te citeren. Je moet het in de pagina’s zien, en er misschien zelf geluid bij maken.

De Limburger:
Om de gekmakende geluiden in zijn kop te dempen, maakt hij er melodieën van. Elk nadeel heb zijn voordeel. Dat levert beeldpoëtische verzen op (’tinnitusgedichten’) die, laten we zeggen, een uitdaging zijn geweest voor vormgever en drukker. Denk maar aan de befaamde klankgedichten van Paul van Ostaijen, maar dan anders. Ze vragen als het ware om een performance van de dichter of een opvoering van Tom America, die zoiets wel een doet met het werk van Hanlo. Maar u kunt het natuurlijk ook zelf doen. Even de vensters sluiten en de huisgenoten waarschuwen. Meer niet. Wat let u? (***)

Arjan Peters, de Volkskrant:
In Niet het krassen van de kraai laat A.H.J. Dautzenberg weten dat hij weer iets heeft, dit keer tinnitus, oorsuizen. Dat wil hij draaglijk houden door zich er vogeltjes bij voor te stellen – en dan niet de kraai maar de roodborst of de veldleeuwerik. […] We wensen Dautzenberg veel succes, en zijn benieuwd naar zijn eerstvolgende aandoening of neiging. Maar ondertussen hebben we geen mooi vogeltje gehoord.

Hanta:
Zonder toelichting is de kans dat de lezer verdwaalt in de verzameling onomatopëische gedichten die op het eerste oog vooral verwant lijken aan het werk van de expressionisten en dadaïsten reëel. […] Ik zal niet zeggen dat alles, eenmaal op het spoor gezet op zijn plaats valt, maar wat Dautzenberg in zijn nawoord schrijft verklaart de diversiteit aan klanken en de wijze waarop die klanken in de vorm van ‘melodieën’ – waarbij regels, strofen en woordwolken onderscheiden kunnen worden – op de pagina’s terechtgekomen zijn. […] Dautzenberg doet zelden zomaar iets, en Niet het krassen van de kraai is geen gimmick. […] Hoe moeten zijn (a-)tonale gedichten klinken? Zijn de onomatopeeën zingbaar? Om met dat laatste te beginnen: ik denk het wel. In de manier waarop de gedichten vormgegeven zijn, liggen aanwijzingen besloten. […] Maar elke poging om een product van de verbeelding te reduceren tot concrete werkelijkheid is niet alleen zinloos maar ook tot mislukken gedoemd.

Ooteoote:
Het gedicht is vooral irritant. Dat komt niet alleen door de irritatie die het opwekt bij liefhebbers van traditionele poëzie die weinig van dit soort experimenten moeten weten. Door de keuze voor de sonnetvorm wordt dit versterkt, want het gedicht lijkt het sonnet te parodiëren en belachelijk te maken. In het beste geval zegt het dat sonnetten eentonig zijn. […] Het irritante zit ook vooral in de geluiden die het gedicht oproept. Want elk van de verschillende mogelijke verklankingen bestaat uit irritante geluiden. […] De parodie-gedachte betekent dat het gedicht ook grappig is. Misschien zelfs één grote grap. Het is speels en ademt een kinderlijke vrijheid. Dat is een ongemakkelijke combinatie met de beklemmend-irritante klanken. Tegelijk is het gedicht prikkelend en intrigerend. Waarom zou iemand dit schrijven? Waarom zou iemand dit lezen? Is lezen wel wat er met dit gedicht moet gebeuren? Hebben letters betekenis buiten woorden om? Wat betekent een sonnet zonder woorden? We zouden kunnen zeggen dat de kern van het gedicht verborgen blijft. Naar de betekenis kunnen we enkel gissen. Niet voor niets lijkt het gedicht op lamellen die grotendeels gesloten zijn. We zouden ook kunnen zeggen dat het gedicht juist de kern van de poëzie toont. Een auditieve en visuele structuur volgens cultuurgebonden regels, onderdeel van maar ook bovenop een talige structuur.

MappaLibri:
Wie zich van al het bovenstaande bewust is, zal in Niet het krassen van de kraai een logische voortzetting vinden van het oeuvre van Dautzenberg: sterk vanuit het zelf gedacht, met een zekere sarcastisch-ironische houding tegenover zichzelf, en flirtend met provocatie en charlatanisme zonder ooit zijn intrinsieke sérieux te verliezen – zoals het een gekneusd romanticus betaamt. Het is kortom moeilijk te bedenken hoe een geslaagde cyclus gedichten over tinnitus er anders zou moeten uitzien om beter of expressiever te zijn.

Meander:
Met Niet het krassen van de kraai heeft Anton Dautzenberg een jaloersmakende bundel uitgebracht. Hij kreeg van de uitgever alle ruimte om de bundel tot in de perfectie vorm te geven. […] Heeft dit ook tot interessante poezie geleid? […] Het is moeilijk iets zinnigs over deze ‘gedichten’ te zeggen. Ze zijn volkomen abstract, er komt geen woord in voor, laat staan een zin. […] En dan zijn variatie op ‘De Mus’ van Hanlo, waarin de ‘dichter’ het woord ’tjielp’ vervangt door ‘zjiiiyy’. Een vondst. Maar is het allemaal niet te veel eer? Moeten we deze letterformaties wel serieus nemen? Na de vierde lezing kwam ik tot dit inzicht: pf pf pfff nou nou sjhh sjhh sjhh sjhh tssssssss ach ach brrrrrrr.

Poeziekrant, Piet Gerbrandy:
Hoewel de bundel in die zin traditioneel mimetisch is dat er een lijnenspel wordt gebruikt om geluiden af te beelden, is er conceptueel meer aan de hand. Om te beginnen suggereert de negatie in de titel dat het boek iets wil oproepen wat er niet staat, of liever: iets niet wil oproepen wat er wél staat. Daarmee behoort deze poezie tot de magische traditie van Mallermé, die de afwezigheid van een roos wil benadrukken om haar in alle hevigheid voor ogen te zien. Een tweede paradox schuilt in de prachtige vormgeving van niet alleen het boekje als geheel, maar ook de typografie van de afzonderlijke gedichten. […] Nu kun je beweren dat de vormgeving te fraai en regelmatig is voor wat ze wil uitdrukken, maar daarmee zou je een voornaam punt over het hoofd zien. Poezie, en kunst in het algemeen, is immers altijd een wanhopige poging systeem aan te brengen in een inferno aan sensaties. Iedere strofische vorm is een overwinning op de ongrijpbaarheid van wat zich dag na dag, seconde na seconde aan ons voordoet. Wat dat betreft zet Dautzenberg hier ook het project van Petrarca en J.C. Bloem voort. […] Letters zijn hier weliswaar geen conventionele symbolen voor betekenisdragende spraakklanken, maar hun ordening is wel degelijk symbolisch, aangezien het om meer gaat dan zuivere klanknabootsing. De bundel komt eenvoudig op gang met een massief blok aaneengeschakelde u’s, waarna stap voor stap een georganiseerde klankenbrij ontstaat, om op de laatste pagina’s te vervagen. Ik denk dat het niet te ver gaat Dautzenberg een existentieel dichter te noemen. Hoe zei Bloem het ook alweer? Het is even ’tussen twee stilten luid geweest’.

Awater, Rob Schouten:
Ooit schreef Jan Hanlo het gedicht ‘De Mus’: ‘Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp’ enzovoort. Het is natuurlijk niet verboden maar wel onraadzaam zoiets na te doen en toch is het ongeveer dát wat A.H.J. Dautzenberg, onverveerd als altijd, doet in zijn bundel Niet het krassen van de kraai. […] Dit is natuurlijk geen poezie om te lezen, hoogstens om naar te kijken want Dautzenberg heeft er beeldpoezie van gemaakt, met enige fantasie kun je in al die door hem weergegeven geluiden vogelvluchtjes en -dansjes zien, en dat een behoorlijk dikke bundel lang. Je zou het ‘de innerlijke stem’ van de dichter kunnen noemen maar dan provocerend. Je onttrekt je namelijk, ondanks het serieuze nawoord, niet aan de indruk dat Dautzenberg met zijn tinnitus-gedichten ook een lange neus tegen de gevestigde poezie trekt. ‘Minnelijk gezang’ noemt de dichter zelve zijn atonale werk maar op de meeste lezers zal het toch voornamelijk als het zo verfoeide gekras overkomen.

Literair Nederland:
Weliswaar is de dichter provocerend te werk gegaan, met bravoure en ironie, maar tegelijkertijd werpt hij opnieuw de aloude vraag op wat poezie precies inhoudt en hoe een definitie vastgesteld zou moeten worden. En vooral: wie dat bepaalt. Dautzenberg houdt zich in deze bundel strikt aan zijn eigen poëtica: hij toont in de gedichten de machteloosheid van het woord als het er om gaat om weer te geven hoe een lijder aan tinnitus zich voelt. Of hij daarin geslaagd is, valt moeilijk te beoordelen. Maar wie zich probeert voor te stellen hoe de gedichten klinken en daarbij toonhoogte en volume stelselmatig afwisselt tijdens het hardop lezen, komt waarschijnlijk dichter bij de ervaring van lijders van tinnitus dan op welke andere manier dan ook.